In het Engels is de volgorde van een zin soms anders dan in het Nederlands. Vooral waar (plaats) en wanneer (tijd) iets gebeurt, staan niet altijd op dezelfde plek. Het makkelijkst is om deze volgorde te onthouden:

Wie doet wat waar wanneer

In het Nederlands kun je plaats en tijd bijna overal in de zin zetten, maar in het Engels moet dat meestal achteraan. En ook nog in de juiste volgorde: eerst plaats, dan tijd! Natuurlijk kan de tijd soms ook vooraan, maar dit is een handige regel om aan te houden.

Hier zijn een paar voorbeelden waar je de volgorde wie doet wat waar wanneer goed kunt zien:

  1. She is studying in the library right now.
    (Wie: She, doet: is studying, waar: in the library, wanneer: right now)
  2. They will meet at the park tomorrow.
    (Wie: They, doet: will meet, waar: at the park, wanneer: tomorrow)
  3. We had dinner in a small restaurant last night.
    (Wie: We, doet: had dinner, waar: in a small restaurant, wanneer: last night)
  4. He plays football at school every afternoon.
    (Wie: He, doet: plays football, waar: at school, wanneer: every afternoon)
  5. I am going to London next week.
    (Wie: I, doet: am going, waar: to London, wanneer: next week)

Als je deze volgorde aanhoudt, maak je bijna altijd een goede Engelse zin. Denk eraan: plaats (waar) komt voor tijd (wanneer) als ze allebei achteraan staan!

Zie ook: Woordvolgorde Engelse zinnen

Exercise 1

Exercise 2