Wanneer je wilt beslissen of je de ‘present simple’ of ‘present continuous’ gaat gebruiken, let dan goed op de signaalwoorden in de zin. Deze woorden geven je een hint over welke tijd je moet gebruiken.

Voor de ‘present simple’, zoek je naar woorden zoals ‘Always’, ‘Never’, ‘Often’, ‘Sometimes’. Als je deze woorden ziet, moet je beslissen of je wel of niet een ‘-s’ aan het einde van het werkwoord moet toevoegen. Bijvoorbeeld, in de zin ‘He always plays football on Saturdays’, zie je het woord ‘always’, dus we gebruiken de ‘present simple’ en voegen ‘-s’ toe aan het werkwoord ‘play’.

Voor de ‘present continuous’, zoek je naar woorden zoals ‘Now’, ‘At the moment’, ‘Look!’. Als je deze woorden ziet, moet je ‘am/are/is’ vóór het werkwoord plaatsen en ‘-ing’ aan het einde van het werkwoord toevoegen. Bijvoorbeeld, in de zin ‘Look! He is trying (to try) to balance on the tightrope’, zie je het woord ‘Look!’, dus we gebruiken de ‘present continuous’ en voegen ‘is’ voor het werkwoord en ‘-ing’ aan het einde van het werkwoord toe.

Exercise 1

Exercise 2

Exercise 3

Exercise 4

Exercise 5