De present perfect is een tijd in het Engels die je gebruikt om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd, maar dat het nog steeds belangrijk is voor het nu.
Dit is hoe je de present perfect maakt:
- Kies “have” of “has” afhankelijk van het onderwerp. Gebruik “has” voor he, she en it. Gebruik “have” voor alle andere onderwerpen.
- Voeg “-ed” toe aan het werkwoord als het regelmatig is. Dit betekent dat het werkwoord niet verandert in het verleden. Bijvoorbeeld: walk – walked, look – looked:
- I have walked
- He has walked
- I have looked
- He has looked
Let op de spelling in de volgende 3 situaties:
- Het werkwoord eindigt al op een -e, dan komt er alleen een D achter:
- bake – baked: bakken – gebakken
- dance – danced: dansen – gedanst
- hope – hoped: hopen – gehoopt
- Het werkwoord eindigt op een medeklinker en een -y, dan komt er -ied achter:
- cry – cried: huilen – gehuild
- study – studied: studeren – gestudeerd
- try – tried: proberen – geprobeerd
- Het werkwoord eindigt op een korte klinker en een medeklinker, dan verdubbeld de medeklinker:
- chat – chatted: kletsen – gekletst
- plan – planned: plannen – gepland
- stop – stopped: stoppen – gestopt
Bij onregelmatige werkwoorden gebruik je de derde optie uit het rijtje:
- Have – had – had
- Swim – swam – swum
Je kunt de present perfect gebruiken met woorden zoals “for”, “since” en “already”. Deze woorden geven aan hoe lang of wanneer iets is gebeurd. Bijvoorbeeld: “I have lived here for two years.” Dit betekent dat ik twee jaar geleden hier ben komen wonen en dat ik hier nog steeds woon.
De present perfect is anders dan de verleden tijd in het Nederlands. In het Nederlands gebruik je de verleden tijd voor dingen die zijn afgelopen. In het Engels gebruik je de present perfect voor dingen die nog steeds relevant zijn voor het heden. Dit is iets waar je op moet letten als je Engels leert. Zie ook: Present perfect of Past simple?
Exercise 1
Exercise 2
Exercise 3
Exercise 4
Zie ook:
