De woorden this, that, these en those worden gebruikt om te verwijzen naar specifieke dingen of groepen dingen. Hier zijn een paar voorbeelden:

  • This book is mine. (Dit boek hier, dichtbij mij, is van mij.)
  • That car is new. (Die auto daar, verder weg, is nieuw.)
  • These shoes are expensive. (Deze schoenen hier, dichtbij mij, zijn duur.)
  • Those people are my friends. (Die mensen daar, verder weg, zijn mijn vrienden.)

Zoals je kunt zien:

  • Gebruik this en that voor één ding (enkelvoud).
  • Gebruik these en those voor meerdere dingen (meervoud).
  • This en these verwijzen naar dingen die dichtbij zijn.
  • That en those verwijzen naar dingen die verder weg zijn.

Let op: de afstand kan fysiek zijn (bijvoorbeeld een ding in de kamer), maar ook figuurlijk (zoals een idee of gebeurtenis in het verleden).

Exercise 1

Exercise 2

Exercise 3

Exercise 4