Voorzetsels van tijd:

  • Je gebruik ‘on’ voor dagen en data net als in het Nederlands
  • Je gebruikt ‘in’ voor maanden en seizoenen net als in het Nederlands
  • Je gebruikt ‘at’ voor tijdstippen en feestdagen, dit moet je leren want in het Nederlands zeggen we ‘om’ of ‘met’

Voorzetsels van plaats:

  • Je gebruik ‘on’ voor openbaar vervoer (NL=met/in) en als je ergens bovenop bent (dus NIET on school!)
  • Je gebruikt ‘in’ voor natuur, landen, plaatsen net als NL
  • Je gebruikt ‘at’ voor specifieke plaatsen, huisnummers en gebouwen, deze moet je leren!

Exercise 1

Exercise 2

Exercise 3