Het werkwoord ‘to be’ is een van de eerste werkwoorden in het Engels die je gaat leren. Het betekent ‘zijn’.
In de tegenwoordige tijd heeft het werkwoord ‘to be’ drie vormen: ‘am’, ‘is’ en ‘are’.
- ‘Am’ wordt gebruikt voor de eerste persoon enkelvoud (I (ik)).
- Korte vorm: I’m
- Ontkenning: I am not → I’m not
- ‘Is’ wordt gebruikt voor de derde persoon enkelvoud (he/she/it (hij/zij/het)).
- Korte vormen: he’s, she’s, it’s
- Ontkenning: he is not → he isn’t / he’s not (beide goed)
- ‘Are’ wordt gebruikt voor you (enkelvoud en meervoud!), we en they, of voor meerdere personen, dieren of dingen.
- Korte vormen: you’re, we’re, they’re
- Ontkenning: you are not → you aren’t / you’re not
Voorbeelden bevestigend:
- I am a student. → I’m a student.
- He is a doctor. → He’s a doctor.
- The woman is a doctor. → The woman’s a doctor.
- We are friends. → We’re friends.
- Sophie and Tim are friends. → Sophie and Tim’re friends.
Voorbeelden ontkennend:
- I am not tired. → I’m not tired.
- He is not happy. → He isn’t happy. / He’s not happy.
- The woman is not here. → The woman isn’t here. / The woman’s not here.
- We are not late. → We aren’t late. / We’re not late.
- Sophie and Tim are not at school. → Sophie and Tim aren’t at school. / Sophie and Tim’re not at school.
In de verleden tijd gebruik je ‘was’ of ‘were’ net als in het Nederlands ‘was’ of ‘waren. Let op dat je bij you ‘were’ gebruikt.
Voorbeelden:
- I was in love
- You were in love
- He/she/it was in love
- We were in love
- You were in love
- They were in love
Als je vragen maakt met het werkwoord ‘to be’ gaat dit net als in het Nederlands door het werkwoord naar voren te halen:
- Am I a student?
- Is he a doctor?
- Are we friends?
- Was he happy?
Maak de onderstaande oefeningen om te oefenen met het werkwoord ‘to be’.