De Past Continuous (ook wel Past Progressive genoemd) gebruik je om een handeling te beschrijven die op een bepaald moment in het verleden bezig was.

Vorming:
was/were + werkwoord + -ing

  • I/he/she/it → was
  • you/we/they → were

Voorbeelden:

  • I was studying for my exam at 8pm last night. (to study)
  • They were playing soccer when the storm started. (to play)

Gebruik van de Past Continuous

  1. Een actie die bezig was op een bepaald moment in het verleden
    • At 9 o’clock yesterday, she was still working.
  2. Een lange actie die werd onderbroken door een korte actie (Past Simple)
    • I was making dinner when the doorbell rang. (to make, to ring)
  3. Achtergrondinformatie of sfeer schetsen in een verhaal
    • The sun was shining and the birds were singing when he left the house.
  4. Acties die in het verleden bezig waren, maar niet noodzakelijk zijn afgerond
    • I was walking in the park when I saw a squirrel. (to walk, to see)

Exercise 1

Exercise 2

Exercise 3