UITLEG

De present simple is de gewone tegenwoordige tijd in het Engels. Je gebruikt deze tijd voor feiten, gewoontes of dingen die altijd, vaak of nooit gebeuren.

Voorbeelden

NederlandsEngels
Ik werkI work
Hij werktHe works
Wij werkenWe work

Zoals je ziet, hebben regelmatige werkwoorden in het Engels maar twee vormen: met of zonder -s.


Wanneer gebruik je de present simple?

Je gebruikt de present simple voor dingen die:

  • Altijd gebeuren
  • Vaak gebeuren
  • Nooit gebeuren

Signaalwoorden helpen je om de present simple te herkennen. Veel voorkomende signaalwoorden zijn:

  • always – altijd
  • never – nooit
  • often – vaak
  • frequently – regelmatig
  • sometimes – soms
  • seldom – zelden
  • on Saturdays – op zaterdag
  • every week/month/year – elke week/maand/jaar

Let op bij ‘he’, ‘she’ en ‘it’

Bij he, she, it voeg je -s toe aan het werkwoord. Dit geldt ook voor één persoon, één dier of één ding.

Ezelsbruggetje: SHIT-regel → She, He, It.

Voorbeelden:

  • He walks – Hij loopt
  • The dog walks – De hond loopt
  • The lady who lives next door sings – De vrouw die naast ons woont zingt

Let op: in het Nederlands zetten we achter jij een -t, maar in het Engels doe je dit bij you niet!


Voorbeeld met het werkwoord jump

EngelsNederlands
I jumpIk spring
You jumpJij springt
He jumpsHij springt
She jumpsZij springt
It jumpsHet springt
We jumpWij springen
You jumpJullie springen
They jumpZij springen

Spellingregels

to mix → The baker mixes the ingredients

Werkwoorden die eindigen op een medeklinker + y → y wordt -ies bij he/she/it

I fly → He flies

Werkwoorden die eindigen op een klinker + y → gewoon -s

I play → She plays

Werkwoorden die eindigen op een s-klank (s, z, x, ch, sh) → voeg -es toe

to kiss → She kisses me

to watch → He watches the movie

to wash → My mother washes the car

Zie ook:

  1. Vragen maken in de present simple
  2. Ontkenningen maken (zeggen dat iets niet zo is) in de present simple

Exercise 1

Bij deze oefening moet je het onderwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord om te weten welke vorm van het werkwoord je moet gebruiken. “The man” is bijvoorbeeld een “He” en daarom plaats je een -S achter het werkwoord. Als je dit moeilijk vindt, kun je ook extra oefenen met persoonlijke voornaamwoorden.

Exercise 2

Exercise 3

Exercise 4